Category:Dutch reflexive verbs
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed from the grammatical subjects to themselves.
Jump to: Top – A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z |
Pages in category "Dutch reflexive verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 233 total.
(previous page) (next page)A
B
- bedenken
- bedienen
- bedoen
- bedrinken
- bedruipen
- beduchten
- beffen
- begeven
- behelpen
- beijveren
- beklagen
- bekommeren
- bekrimpen
- bekruisen
- bekwamen
- belgen
- bemoeien
- bepalen
- bepissen
- beraden
- beroepen
- beroezen
- beschenken
- beslapen
- bevinden
- bevlekken
- bevlijtigen
- bewegen
- bewinden
- bezatten
- bezeren
- bezighouden
- bezinnen
- bezondigen
- bezuipen
- blauw betalen
- blijden
- blindstaren
- bollen
- bommen
- bukken
I
O
V
- van den domme houden
- vastbijten
- vastklampen
- verbazen
- verbeelden
- verdiepen
- verdierlijken
- verduurzamen
- vereten
- vergewissen
- vergissen
- verhangen
- verharden
- verheugen
- verhouden
- verhovaardigen
- verkijken
- verkleden
- verkneukelen
- verknijpen
- verkouden
- verkruipen
- verlagen
- verlaten
- verlezen
- verloven
- vermaken
- vermenigvuldigen
- vernederen
- verontschuldigen
- veroorloven
- verplichten
- verschansen
- verschrijven
- verschuilen
- verslapen
- verslikken
- verspinnen
- verspreiden
- verspreken
- verspringen