Category:Dutch separable verbs with af
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch separable verbs with the particle af.
Jump to: Top – A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z |
Pages in category "Dutch separable verbs with af"
The following 200 pages are in this category, out of 247 total.
(previous page) (next page)A
- afbakenen
- afbedelen
- afbeelden
- afbeitelen
- afbellen
- afbetalen
- afbetten
- afbeuken
- afbeulen
- afbijten
- afblazen
- afblijven
- afborgen
- afborstelen
- afbottelen
- afbouwen
- afbranden
- afbreken
- afbrokkelen
- afbuigen
- afdalen
- afdammen
- afdanken
- afdekken
- afdijken
- afdingen
- afdoen
- afdonderen
- afdorren
- afdragen
- afdrijven
- afdringen
- afdrogen
- afdruipen
- afdrukken
- afdwalen
- afdweilen
- afdwingen
- afgaan
- afgelasten
- afgeven
- afgieten
- afglijden
- afgooien
- afgrazen
- afhaken
- afhakken
- afhalen
- afhandelen
- afhangen
- afhaspelen
- afheinen
- afhelpen
- afhouden
- afhouwen
- afhuren
- afjagen
- afkaatsen
- afkalven
- afkanselen
- afkappen
- afkeren
- afkerven
- afketsen
- afkeuren
- afkicken
- afkijken
- afklemmen
- afkloppen
- afkluiven
- afknauwen
- afknijpen
- afknippen
- afkoelen
- afkomen
- afkondigen
- afkopen
- afkorten
- afkraken
- afkrijgen
- afkussen
- aflachen
- afladen
- aflassen
- aflasten
- afleggen
- afleiden
- afleren
- afleunen
- afleveren
- aflezen
- afliegen
- aflijven
- aflikken
- aflopen
- aflossen
- afluisteren
- afmaken
- afmartelen
- afmatten
- afmelden
- afmeren
- afmergelen
- afmeten
- afmikken
- afmolmen
- afmotten
- afnaaien
- afnemen
- afneuzen
- afnokken
- afpakken
- afpalen
- afpeigeren
- afpennen
- afpersen
- afplakken
- afplatten
- afpluizen
- afpreken
- afprijzen
- afpunten
- afraden
- aframmelen
- afranselen
- afraspen
- afrekenen
- afremmen
- africhten
- afrijden
- afrijgen
- afrijten
- afrollen
- afromen
- afronden
- afrossen
- afrotten
- afruimen
- afrukken
- afsabelen
- afschaffen
- afschalen
- afschatten
- afschaven
- afscheiden
- afscheren
- afschermen
- afschetsen
- afschieten
- afschilderen
- afschilferen
- afschrijven
- afschrikken
- afschroeven
- afschudden
- afschuimen
- afschuren
- afschuwen
- afsijpelen
- afslaan
- afslachten
- afslanken
- afsluiten
- afsmelten
- afsnauwen
- afsnijden
- afsnoepen
- afspelen
- afspiegelen
- afspitten
- afspoelen
- afspreken
- afstaan
- afstammen
- afstappen
- afsteken
- afstellen
- afstemmen
- afstempelen
- afsterven
- afstijgen
- afstoffen
- afstompen
- afstoten
- afstraffen
- afstrijken
- afstromen
- afstuderen
- aftaaien
- aftakelen
- aftakken
- aftappen
- aftasten
- aftellen
- aftobben
- aftotteren
- aftreden
- aftrekken
- aftroeven
- aftroggelen