Dutch

edit

Etymology

edit

From af +‎ schilderen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɑfsxɪldərə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧schil‧de‧ren

Verb

edit

afschilderen

  1. (transitive) to portray, to paint, to depict
  2. (transitive) to finish painting

Conjugation

edit
Conjugation of afschilderen (weak, separable)
infinitive afschilderen
past singular schilderde af
past participle afgeschilderd
infinitive afschilderen
gerund afschilderen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schilder af schilderde af afschilder afschilderde
2nd person sing. (jij) schildert af, schilder af2 schilderde af afschildert afschilderde
2nd person sing. (u) schildert af schilderde af afschildert afschilderde
2nd person sing. (gij) schildert af schilderde af afschildert afschilderde
3rd person singular schildert af schilderde af afschildert afschilderde
plural schilderen af schilderden af afschilderen afschilderden
subjunctive sing.1 schildere af schilderde af afschildere afschilderde
subjunctive plur.1 schilderen af schilderden af afschilderen afschilderden
imperative sing. schilder af
imperative plur.1 schildert af
participles afschilderend afgeschilderd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Negerhollands: skilder af

Anagrams

edit
  NODES
Note 1