afzwakken
Dutch
editEtymology
editPronunciation
editVerb
editafzwakken
- (ergative) to weaken
- In verleden, aardmagnetisch veld zwakte niet altijd af.
- In the past, Earth's magnetic field didn't always weaken.
- (ergative) to subside, to quiet down, to slow down
- Deskundigen melden groei digitale muziekverkoop afzwakken.
- Growth of digital music sales is slowing down - experts report.
- (transitive) to relax (requirement or rule)
- De toezichthouder moet daarom de eisen afzwakken.
- That is why regulatory authority should relax the requirements.
Conjugation
editConjugation of afzwakken (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | afzwakken | |||
past singular | zwakte af | |||
past participle | afgezwakt | |||
infinitive | afzwakken | |||
gerund | afzwakken n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | zwak af | zwakte af | afzwak | afzwakte |
2nd person sing. (jij) | zwakt af, zwak af2 | zwakte af | afzwakt | afzwakte |
2nd person sing. (u) | zwakt af | zwakte af | afzwakt | afzwakte |
2nd person sing. (gij) | zwakt af | zwakte af | afzwakt | afzwakte |
3rd person singular | zwakt af | zwakte af | afzwakt | afzwakte |
plural | zwakken af | zwakten af | afzwakken | afzwakten |
subjunctive sing.1 | zwakke af | zwakte af | afzwakke | afzwakte |
subjunctive plur.1 | zwakken af | zwakten af | afzwakken | afzwakten |
imperative sing. | zwak af | |||
imperative plur.1 | zwakt af | |||
participles | afzwakkend | afgezwakt | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |
Synonyms
edit- (weaken): verzwakken
- (relax a requirement): versoepelen