Dutch

edit

Etymology

edit

From bestendig +‎ -en, calque of German beständigen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /bəˈstɛndəɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧sten‧di‧gen

Verb

edit

bestendigen

  1. (transitive) to perpetuate, to prolong, to reinforce, to consolidate [from late 17th c.]
    De wet is aangenomen om de vrede te bestendigen tussen de twee landen.
    The law was passed to perpetuate peace between the two countries.
    Het nieuwe beleid zal de economische groei bestendigen en stimuleren.
    The new policy will prolong and stimulate economic growth.
    De overheid heeft maatregelen genomen om de sociale cohesie te bestendigen en te versterken.
    The government has taken measures to reinforce and strengthen social cohesion.
    De nieuwe regering zal proberen de hervormingen van het vorige regime te bestendigen en te consolideren.
    The new government will try to consolidate and solidify the reforms of the previous regime.

Conjugation

edit
Conjugation of bestendigen (weak, prefixed)
infinitive bestendigen
past singular bestendigde
past participle bestendigd
infinitive bestendigen
gerund bestendigen n
present tense past tense
1st person singular bestendig bestendigde
2nd person sing. (jij) bestendigt, bestendig2 bestendigde
2nd person sing. (u) bestendigt bestendigde
2nd person sing. (gij) bestendigt bestendigde
3rd person singular bestendigt bestendigde
plural bestendigen bestendigden
subjunctive sing.1 bestendige bestendigde
subjunctive plur.1 bestendigen bestendigden
imperative sing. bestendig
imperative plur.1 bestendigt
participles bestendigend bestendigd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

edit

Derived terms

edit
  NODES