cameraploeg
Dutch
editEtymology
editFrom camera (“camera”) + ploeg (“crew”).
Pronunciation
editNoun
editcameraploeg m or f (plural cameraploegen, diminutive cameraploegje n)
- film crew
- De cameraploeg was druk bezig met het filmen van de scène.
- The film crew was busy filming the scene.
- De regisseur gaf instructies aan de cameraploeg voor de volgende opname.
- The director gave instructions to the film crew for the next shot.
- De cameraploeg bestaat uit een cameraman, geluidsman en productieassistent.
- The film crew consists of a cameraman, sound technician, and production assistant.