diepvriezen

Dutch

Etymology

From diepvries +‎ -en, though as if diep +‎ vriezen. Calque of English deep-freeze.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈdipˌfrizə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: diep‧vrie‧zen

Verb

diepvriezen

1. (transitive) to deep-freeze

Conjugation

Conjugation of diepvriezen (strong class 2a, irregular, separable)
infinitive	diepvriezen
past singular	vroor diep
past participle	diepgevroren
infinitive	diepvriezen
gerund	diepvriezen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	vries diep	vroor diep	diepvries	diepvroor
2nd person sing. (jij)	vriest diep, vries diep2	vroor diep	diepvriest	diepvroor
2nd person sing. (u)	vriest diep	vroor diep	diepvriest	diepvroor
2nd person sing. (gij)	vriest diep	vroort diep	diepvriest	diepvroort
3rd person singular	vriest diep	vroor diep	diepvriest	diepvroor
plural	vriezen diep	vroren diep	diepvriezen	diepvroren
subjunctive sing.1	vrieze diep	vrore diep	diepvrieze	diepvrore
subjunctive plur.1	vriezen diep	vroren diep	diepvriezen	diepvroren
imperative sing.	vries diep
imperative plur.1	vriest diep
participles	diepvriezend	diepgevroren
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Related terms

• diepvriezer

Anagrams

• vriezen diep