Dutch

edit

Etymology

edit

From echt +‎ mijden +‎ -ing.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɛxtˌmɛi̯.dɪŋ/
  • Hyphenation: echt‧mij‧ding

Noun

edit

echtmijding f (plural echtmijdingen)

  1. (Mennonite Anabaptism, historical) shunning of an unconverted or unconforming spouse
    • 2011, Bert Koene, De Caeskopers: een Zaanse koopmansfamilie in de Gouden Eeuw, page 73:
      Het ging zelfs zover dat echtmijding was voorgeschreven: werd van een echtpaar de man of vrouw gebannen, dan moest de huwelijkspartner alle omgang met de getroffene staken.
      It even went so far that spousal shunning was prescribed: if the husband or wife of a married couple was shunned, then the spouse had to cease all interaction with the affected person.
  NODES