Afrikaans

edit

Etymology

edit

From Dutch eenheid. By surface analysis, een +‎ -heid.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Noun

edit

eenheid (plural eenhede)

  1. unity
  2. unit

Derived terms

edit

Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch eenheit, likely calque of Latin ūnitās. Some modern senses likely derive from German Einheit. Equivalent to een +‎ -heid, analogous to English oneness.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈeːn.ɦɛi̯t/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: een‧heid

Noun

edit

eenheid f (plural eenheden, diminutive eenheidje n)

  1. unity
    Het team werkt met eenheid en vastberadenheid aan het gemeenschappelijke doel.
    The team works with unity and determination towards the common goal.
  2. unit (measure)
    De snelheid van het voertuig wordt gemeten in kilometers per uur, een eenheid van snelheid.
    The speed of the vehicle is measured in kilometers per hour, a unit of speed.
  3. (military, law enforcement) unit (squad or party; member of a military organisation or law enforcement organisation; division)
    De speciale eenheid van de politie werd ingezet om de gijzelnemer te overmeesteren.
    The police's special unit was deployed to apprehend the hostage-taker.
  4. (obsolete) loneliness
    Synonym: eenzaamheid

Derived terms

edit
edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: eenheid
  NODES
Note 1