Afrikaans

edit

Etymology

edit

From Dutch gewoon.

Pronunciation

edit

Adjective

edit

gewoon (attributive gewoon, comparative gewooner, superlative gewoonste)

  1. usual, ordinary

Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch gewone. Equivalent to ge- +‎ wennen with ablaut.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɣəˈʋoːn/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ge‧woon
  • Rhymes: -oːn

Adjective

edit

gewoon (comparative gewoner, superlative gewoonst)

  1. regular, ordinary, usual
    Dit is maar een gewone postzegel.
    This is just an ordinary stamp.
  2. normal, common
    Hij is een gewone jongen.
    He's a normal boy.
  3. (governing verbs) wont, having a certain habit [with om ‘to’]
    Zij is gewoon om iedere zaterdag knetterstoned te worden.
    She is wont to get stoned like mad on every Saturday.

Declension

edit
Declension of gewoon
uninflected gewoon
inflected gewone
comparative gewoner
positive comparative superlative
predicative/adverbial gewoon gewoner het gewoonst
het gewoonste
indefinite m./f. sing. gewone gewonere gewoonste
n. sing. gewoon gewoner gewoonste
plural gewone gewonere gewoonste
definite gewone gewonere gewoonste
partitive gewoons gewoners

Derived terms

edit
species

Descendants

edit
  • Afrikaans: gewoon
  • Negerhollands: geween
  • Aukan: kuwownu
  • Papiamentu: gewoon, gewon, hewon
  • Sranan Tongo: gewoon
    • Caribbean Javanese: kuwun

Adverb

edit

gewoon

  1. simply, just
    Je moet gewoon op het knopje drukken.
    You simply have to push the button.

Alternative forms

edit
  • (text messaging) gwn
  NODES
Note 1