jaarlijks
Dutch
editEtymology
editFrom Middle Dutch jaerlijcs, from earlier jaerlijc, which is cognate with English yearly. Equivalent to jaar + -lijks.
Pronunciation
editAdjective
editjaarlijks (not comparable)
- yearly, annual
- De vereniging organiseert een jaarlijkse bijeenkomst voor haar leden.
- The association organizes a yearly meeting for its members.
- Het jaarlijkse festival trekt elk jaar duizenden bezoekers.
- The annual festival attracts thousands of visitors each year.
- De school publiceert een jaarlijks verslag over haar prestaties en activiteiten.
- The school publishes an annual report on its achievements and activities.
Declension
editDeclension of jaarlijks | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | jaarlijks | |||
inflected | jaarlijkse | |||
comparative | — | |||
positive | ||||
predicative/adverbial | jaarlijks | |||
indefinite | m./f. sing. | jaarlijkse | ||
n. sing. | jaarlijks | |||
plural | jaarlijkse | |||
definite | jaarlijkse | |||
partitive | jaarlijks |
Alternative forms
editDescendants
editAdverb
editjaarlijks
- annually, every year
- Het festival vindt jaarlijks plaats in de zomer.
- The festival takes place annually in the summer.
- Deze conferentie wordt jaarlijks georganiseerd door de branchevereniging.
- This conference is organized every year by the industry association.
- We gaan jaarlijks op vakantie naar dezelfde bestemming.
- We go on vacation to the same destination every year.