Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

kwaadsprekend

  1. present participle of kwaadspreken

Declension

edit
Declension of kwaadsprekend
uninflected kwaadsprekend
inflected kwaadsprekende
positive
predicative/adverbial kwaadsprekend
kwaadsprekende
indefinite m./f. sing. kwaadsprekende
n. sing. kwaadsprekend
plural kwaadsprekende
definite kwaadsprekende
partitive kwaadsprekends
  NODES
Note 1