onvoorwaardelijk
Dutch
editEtymology
editFrom on- + voorwaardelijk.
Pronunciation
editAudio: (file)
Adjective
editonvoorwaardelijk (comparative onvoorwaardelijker, superlative onvoorwaardelijkst)
- unconditional
- Antonym: voorwaardelijk
- Hij gaf haar zijn onvoorwaardelijke liefde.
- He gave her his unconditional love.
- De hulpverlener bood haar onvoorwaardelijke steun.
- The caregiver offered her unconditional support.
- De atleet had een onvoorwaardelijke toewijding aan zijn sport.
- The athlete had an unconditional dedication to his sport.
Declension
editDeclension of onvoorwaardelijk | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | onvoorwaardelijk | |||
inflected | onvoorwaardelijke | |||
comparative | onvoorwaardelijker | |||
positive | comparative | superlative | ||
predicative/adverbial | onvoorwaardelijk | onvoorwaardelijker | het onvoorwaardelijkst het onvoorwaardelijkste | |
indefinite | m./f. sing. | onvoorwaardelijke | onvoorwaardelijkere | onvoorwaardelijkste |
n. sing. | onvoorwaardelijk | onvoorwaardelijker | onvoorwaardelijkste | |
plural | onvoorwaardelijke | onvoorwaardelijkere | onvoorwaardelijkste | |
definite | onvoorwaardelijke | onvoorwaardelijkere | onvoorwaardelijkste | |
partitive | onvoorwaardelijks | onvoorwaardelijkers | — |