Dutch

edit

Etymology

edit

From on- +‎ voorwaardelijk.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

onvoorwaardelijk (comparative onvoorwaardelijker, superlative onvoorwaardelijkst)

  1. unconditional
    Antonym: voorwaardelijk
    Hij gaf haar zijn onvoorwaardelijke liefde.
    He gave her his unconditional love.
    De hulpverlener bood haar onvoorwaardelijke steun.
    The caregiver offered her unconditional support.
    De atleet had een onvoorwaardelijke toewijding aan zijn sport.
    The athlete had an unconditional dedication to his sport.

Declension

edit
Declension of onvoorwaardelijk
uninflected onvoorwaardelijk
inflected onvoorwaardelijke
comparative onvoorwaardelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial onvoorwaardelijk onvoorwaardelijker het onvoorwaardelijkst
het onvoorwaardelijkste
indefinite m./f. sing. onvoorwaardelijke onvoorwaardelijkere onvoorwaardelijkste
n. sing. onvoorwaardelijk onvoorwaardelijker onvoorwaardelijkste
plural onvoorwaardelijke onvoorwaardelijkere onvoorwaardelijkste
definite onvoorwaardelijke onvoorwaardelijkere onvoorwaardelijkste
partitive onvoorwaardelijks onvoorwaardelijkers

Derived terms

edit
  NODES
Note 1