plaatsvinden
See also: plaats vinden
Dutch
editEtymology
editFrom plaats (“place”) + vinden (“find”); literally "find (its) place".
Pronunciation
editVerb
editplaatsvinden
- to take place, occur
- De officiële opening van de Rijksuniversiteit Groningen vond plaats op 23 augustus 1614. — The official opening of the University of Groningen took place on August 23, 1614.
Conjugation
editConjugation of plaatsvinden (strong class 3a, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | plaatsvinden | |||
past singular | vond plaats | |||
past participle | plaatsgevonden | |||
infinitive | plaatsvinden | |||
gerund | plaatsvinden n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | vind plaats | vond plaats | plaatsvind | plaatsvond |
2nd person sing. (jij) | vindt plaats, vind plaats2 | vond plaats | plaatsvindt | plaatsvond |
2nd person sing. (u) | vindt plaats | vond plaats | plaatsvindt | plaatsvond |
2nd person sing. (gij) | vindt plaats | vondt plaats | plaatsvindt | plaatsvondt |
3rd person singular | vindt plaats | vond plaats | plaatsvindt | plaatsvond |
plural | vinden plaats | vonden plaats | plaatsvinden | plaatsvonden |
subjunctive sing.1 | vinde plaats | vonde plaats | plaatsvinde | plaatsvonde |
subjunctive plur.1 | vinden plaats | vonden plaats | plaatsvinden | plaatsvonden |
imperative sing. | vind plaats | |||
imperative plur.1 | vindt plaats | |||
participles | plaatsvindend | plaatsgevonden | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |
Descendants
edit- Afrikaans: plaasvind