Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /plux/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ploeg
  • Rhymes: -ux

Etymology 1

edit

From Middle Dutch ploech, from Old Dutch *pluog, from Proto-Germanic *plōgaz. The sense “team” originally derives from the team of animals drawing one plough.

Noun

edit

ploeg m or f (plural ploegen, diminutive ploegje n)

  1. (agriculture) plough
    De boer gebruikte een paard en een ploeg om het land te bewerken.
    The farmer used a horse and a plough to cultivate the land.
  2. team; crew
    Het marketingteam bestaat uit een gemotiveerde ploeg professionals.
    The marketing team consists of a motivated crew of professionals.
    De ploeg werknemers werkte hard om het project op tijd af te krijgen.
    The team of employees worked hard to complete the project on time.
  3. shift of people working in turn
    De productieploeg werkt in drie verschillende ploegen om 24 uur per dag door te gaan.
    The production shift works in three different shifts to keep going 24 hours a day.
    De nachtploeg is verantwoordelijk voor het bewaken van de veiligheid tijdens de nacht.
    The night crew is responsible for ensuring security during the night.
Derived terms
edit
Descendants
edit
  • Afrikaans: ploeg
  • Caribbean Javanese: plug
  • Papiamentu: plug, plu, ploeg

Etymology 2

edit

See the etymology of the corresponding lemma form.

Verb

edit

ploeg

  1. inflection of ploegen:
    1. first-person singular present indicative
    2. (in case of inversion) second-person singular present indicative
    3. imperative

Anagrams

edit
  NODES
Done 1
see 1