Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch ūtgang, from Old Dutch *ūtgang, from Proto-Germanic *ūtgangaz. Cognate with German Ausgang, English outgang.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈœy̯txɑŋ/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧gang

Noun

edit

uitgang m (plural uitgangen, diminutive uitgangetje n)

  1. exit, outgang
    Antonym: ingang
    Waar is de uitgang van dit gebouw?Where is the exit of this building?
    De brandweer wees ons naar de dichtstbijzijnde uitgang.The fire department directed us to the nearest exit.
    Neem de uitgang aan je linkerhand.Take the outgang on your left hand.
  2. (electronics) output
    Antonym: ingang
    De uitgang van het apparaat is beschadigd.The output of the device is damaged.
    Controleer de audio-uitgang voordat je de speakers aansluit.Check the audio output before connecting the speakers.
    Deze laptop heeft meerdere USB uitgangen.This laptop has multiple USB outputs.
  3. (linguistics) ending, termination
    In het Nederlands hebben veel werkwoorden een regelmatige uitgang.In Dutch, many verbs have a regular ending.
    De uitgang van een woord kan zijn betekenis veranderen.The termination of a word can change its meaning.
    Hij worstelde met de juiste grammaticale uitgang te vinden.He struggled to find the correct grammatical ending.

Derived terms

edit
edit
  NODES
Note 1