Dutch

edit

Etymology

edit

From ver- +‎ houden.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɑu̯dən

Verb

edit

verhouden

  1. (reflexive, verhouden tot) to stand in relation to

Conjugation

edit
Conjugation of verhouden (strong class 7, slightly irregular, prefixed)
infinitive verhouden
past singular verhield
past participle verhouden
infinitive verhouden
gerund verhouden n
present tense past tense
1st person singular verhou, verhoud verhield
2nd person sing. (jij) verhoudt, verhou2, verhoud2 verhield
2nd person sing. (u) verhoudt verhield
2nd person sing. (gij) verhoudt verhieldt
3rd person singular verhoudt verhield
plural verhouden verhielden
subjunctive sing.1 verhoude verhielde
subjunctive plur.1 verhouden verhielden
imperative sing. verhou, verhoud
imperative plur.1 verhoudt
participles verhoudend verhouden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Participle

edit

verhouden

  1. past participle of verhouden

Declension

edit
Declension of verhouden
uninflected verhouden
inflected verhouden
positive
predicative/adverbial verhouden
indefinite m./f. sing. verhouden
n. sing. verhouden
plural verhouden
definite verhouden
partitive verhoudens
  NODES