verkoop
Dutch
editEtymology
editPronunciation 1
editNoun
editverkoop m (plural verkopen)
- sale
- De winkel houdt een grote verkoop dit weekend.
- The store is having a big sale this weekend.
- Tijdens de zomermaanden zijn er veel verkopen in de winkels.
- There are many sales in the stores during the summer months.
- De verkoop van het nieuwe product overtrof alle verwachtingen.
- The sale of the new product exceeded all expectations.
Derived terms
editPronunciation 2
editVerb
editverkoop
- inflection of verkopen: