Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

verwachtend

  1. present participle of verwachten

Declension

edit
Declension of verwachtend
uninflected verwachtend
inflected verwachtende
positive
predicative/adverbial verwachtend
verwachtende
indefinite m./f. sing. verwachtende
n. sing. verwachtend
plural verwachtende
definite verwachtende
partitive verwachtends
  NODES
Note 1