Afrikaans

edit

Pronunciation

edit

Etymology 1

edit

From Dutch haai, from Middle Dutch haeye.

Noun

edit

haai (plural haaie)

  1. A shark.

Etymology 2

edit

Compare English hi.

Interjection

edit

haai

  1. hi, hello

Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɦaːi̯/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: haai
  • Rhymes: -aːi̯

Etymology 1

edit

From Middle Dutch haeye, from Old Norse hár (shark), with the /j/ appearing influenced by the declined forms /hajə(n)/. Probably from Proto-Germanic *hanh-u-, related to *hakô (hook), referring to the shark's back fin.[1] Cognate with Swedish haj, and German Hai.

 
Dutch Wikipedia has an article on:
Wikipedia nl

Noun

edit

haai m (plural haaien, diminutive haaitje n)

 
Caribische rifhaai
Caribbean Reef Shark
  1. a shark, fish of the superorder Selachimorpha (sometimes also including certain extinct shark-like members of the Elasmobranchii outside this superorder)
  2. a ruthless person
  3. a greedy person
Derived terms
edit
types and species of shark
other terms derived from haai
Descendants
edit
  • Afrikaans: haai
  • German: Hai
  • West Frisian: haai

Etymology 2

edit

Derived from Dutch haaien (to lean).[2]

Noun

edit

haai m (plural haaien, diminutive haaitje n)

  1. (obsolete, East and West Flanders) turn, angle, incline.[3]
    De straat maakt daar eenen haai
    The street makes a turn there.
    Die beek loopt met veel haaien en draaien.
    That streams runs with many twists and turns.
    Dat stuk land ligt met eenen haai.
    That plot of land lies on an incline.
    Die kamer heeft eenen haai.
    That room has a slant.
Derived terms
edit

Etymology 3

edit

A cant term. From haaien (to play the boss), from haai (shark).[4]

Adjective

edit

haai (comparative haaier, superlative haaist)

  1. (slang, dated) big, strong, firm; fortified
    • 1915 January 17, Telegraaf:
      Een zware straf heet te Amsterdam: ”een haaie drukkerd”, gemakkelijk te verklaren met de onder boeven gewone vraag: ”Waar druk (zit) je voor”?
      A severe punishment is called ”a big pusher” in Amsterdam, easily explained when considering the question, common among criminals: ”What are you pushing (sitting) for”?
    • 1965, F. Wieffering, Glorieuze Orgeldagen, page 49:
      Kees, Kees, Kees, wat doe je in die trap, kom er nou es uit, en neem een haaie lap (borreltje).
      Kees, Kees, Kees, what are you doing on that stairs, come out of it and take a big gulp[?] (beer).
    • 1951, Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen, Van Daamen:
      Een haaie tiejeits, een nieuw model brandkast, in zes uur geopereerd, zonder verdoving of zoentje van de zusters. De buit was tegengevallen, maar de gijn was razend geweest.
      A fortified safe, a new model safety-deposit box, operated in six hours, without anesthetic or kiss from the nurse. The loot was disappointing, but the thrill had been marvellous.
  2. (dated) smart, clever, crafty
    • 1922 February 18, “Mengelwerk”, in De toekomst; socialistisch weekblad voor Zeeland en Westelijk Brabant[1], volume 29, number 47:
      Intusschen hebben we alle respect voor die haaie joodschr [sic] zakenlui: ôns ten voorbeeld, deinzen ze voor niets terug om hun doel te bereiken.
      In the meantime we have full respect for these crafty Jewish business people: for instance, they will shew away from nothing to reach their goal.
    • 1928 July 4, “Wat op valt”, in Grafisch weekblad; orgaan van den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond[2], volume 23, number 27:
      Het is een der twee ernstige candidaten voor het niet weinig begeerenswaardige baantje van president der Vereenigde Staten. 't Moet bovendien een zeer haaie jongen zijn. Zooals voor van den grond opgekomen toekomstige Amerikaansche presidenten gebruikelijk schijnt, is hij zijn loopbaan begonnen als krantjenjongen; was daarna aandragertje op de vischmarkt; werkte zich op tot verkooper en boekhouder; en werd om zijn gewikstheid door een Ierschen kroegbaas, die aan politiek deed — wat destijds synoniem was aan het verkwanselen van baantjes — geprotegeerd, waardoor hij het reeds bracht tot goeverneur van den staat New-York.
      He is one of two serious candites for the more-than-a-little desirable job of President of the United States. He is said to be a very crafty fellow. As seems usual for future American presidents who rise from nothing, he started his career as a newspaper salesboy; then was a porter at a fish market; worked his way up to salesman and bookkeeper; and for his cunning was made the protégé of an Irish publican, who dabbled in politics — which at the time was synonymous for handing out jobs left and right —, throught which he has already made it to Governor of New York State.
    • 1928 July 14, “Radio-types. I. De soldeer-maniak”, in De radio; officieel orgaan van de Vereeniging van Arbeiders-Radio-Amateurs[3], volume 2, number 39, page 18:
      En heeft resoluut tot zich zelf gezegd: "Als ik zoo'n haaie knul ben, dat ik zelf het malheur vind, kan ik het zelf verhelpen ook" en is naar den winkel gestapt. Heeft daar met een air van gewicht een soldeerboutje besteld en een staafje harssoldeer. En heeft ten slotte zelf het zaakje weer in orde geprutst.
      And told himself resolutely: "If I'm such a clever lad, that I can find the problem myself, then I can fix it myself too" and marched to the shop. With a solemn air ordered a soldering iron and a stick of rosin solder. And finally tinkered the whole thing right again.
    • 1931 September 26, A. Heeroma, “Uit den Strijd tegen de Misdaad; XXII. Zakkenrollers”, in Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant[4]:
      Aki was wat men noemt, een haaie jongen; hij zorgde dat, als hij iets gerold had, dit direct aan een ander werd overgegeven, zoodat bij hem nooit iets werd gevonden en zoo was 't ook hier geweest, maar begrijpelijkerwijs vertelde hij dit toen niet en omdat de medeplichtige niet gevonden werd, of liever het gestolen geld niet, kwam Aki weer ongehavend uit den strijd.
      Aki was, as they say, a clever lad; when he pinched something, he made sure to pass it on someone straight away, so that nothing was ever found on him and so it was in this case too, but understandably he didn't say so then and because no collaborator was found, or rather no stolen money, Aki emerged from battle unharmed once more.
  3. (slang, dated) fine, good
    • 1925, Israël Querido, Mooie Karel, Scheltens & Giltay:
      Lappies, lappies, haaie lappies voor de wijven.
      textites, textiles, nice textiles for the ladies.
    • 1937, Jansen Heijtmajer, J.A., Globaal lezen, Muusses, page 18:
      "Och, kijk eens, leuk ... wat een haaie vliegmachine", roept er een.
      "Oh, look, nice ... what a fine flying machine", calls out one.
Derived terms
edit

References

edit
  1. ^ haai; in: M. Philippa e.a., "Etymologisch Woordenboek van het Nederlands"
  2. ^ van der Sijs, Nicoline, editor (2010), “haai3”, in Etymologiebank, Meertens Institute
  3. ^ L. L. de Bo (1873) Joseph Samyn, editor, Westvlaamsch idioticon, Gent: Alfons Siffer, published 1892, page 348
  4. ^ van der Sijs, Nicoline, editor (2010), “haai2”, in Etymologiebank, Meertens Institute

Norwegian Nynorsk

edit

Noun

edit

haai m

  1. obsolete typography of håi; (non-standard since 2012) definite singular of

West Frisian

edit

Etymology

edit

(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)

Noun

edit

haai c (plural haaien, diminutive haaike)

  1. shark

Derived terms

edit

Further reading

edit
  • haai (I)”, in Wurdboek fan de Fryske taal (in Dutch), 2011
  NODES
Note 1