Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik adstrueer adstrueerde
jij adstrueert
hij, zij, het adstrueert
wij adstrueren adstrueerden
jullie adstrueren
zij adstrueren
u adstrueert adstrueerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben adstruerend geadstrueerd

adstrueren \Prononciation ?\ transitif

  1. Démontrer, prouver.

Synonymes

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 15,7 % des Flamands,
  • 34,7 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
  NODES
os 2