Étymologie

modifier
Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “strijden”.

bestrijden transitif

Présent Prétérit
ik bestrijd bestreed
jij bestrijdt
hij, zij, het bestrijdt
wij bestrijden bestreden
jullie bestrijden
zij bestrijden
u bestrijdt bestreed
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bestrijdend bestreden
  1. Protester, lutter contre, combattre.
    • iets krachtig bestrijden : nier quelque chose farouchement, s’opposer farouchement à quelque chose.
    • de onkosten bestrijden : pourvoir aux frais.
    • om de kosten te bestrijden : pour faire face aux dépenses.
  2. Contester, disputer.
    • het bestrijden van de drughandel : la lutte contre le trafic de la drogue.

Synonymes

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
  NODES