hoogachten
Étymologie
modifierVerbe
modifierhoogachten transitif
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | acht hoog | achtte hoog |
jij | acht hoog | |
hij, zij, het | acht hoog | |
wij | achten hoog | achtten hoog |
jullie | achten hoog | |
zij | achten hoog | |
u | acht hoog | achtte hoog |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | achten hoogd | hooggeacht |
Synonymes
modifierAntonymes
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 90,6 % des Flamands,
- 92,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « hoogachten [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]