kaart
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierkaart \Prononciation ?\
Prononciation
modifier- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « kaart [Prononciation ?] »
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierkaart \Prononciation ?\
- Plan.
- (Cartes à jouer) Carte à jouer.
Références
modifier- Cette page utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en anglais, sous licence CC BY-SA 4.0 : kaart. (liste des auteurs et autrices)
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierkaart \Prononciation ?\
Dérivés
modifierÉtymologie
modifier- Du français carte.
Nom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | kaart | kaarten |
Diminutif | kaartje | kaartjes |
kaart \Prononciation ?\ féminin/masculin
- Carte postale.
Ik stuur je een kaartje.
- Je t’enverrai une carte postale.
- Plan, carte.
Een kaart van Europa.
- Une carte de l’Europe.
- (Jeux) Carte à jouer.
- (Transport) Billet (ticket, titre de transport).
- (Informatique) Fiche, carte.
Synonymes
modifier- carte postale
- plan
- carte à jouer
- billet
- fiche
Dérivés
modifier- abonnementskaart
- acceptgirokaart
- adreskaart
- alles op één kaart zetten (mettre tous ses œufs dans le même panier)
- ansichtkaart
- antwoordkaart
- arbeidskaart
- badenkaart
- bankkaart
- bedrijfskaart
- belkaart
- bestelkaart
- bestuurderskaart
- betaalkaart
- bijkaart
- bingokaart
- bodemkaart
- bonkaart
- bonuskaart
- briefkaart
- broodkaart
- buskaart
- cadeaukaart
- chipkaart
- clubkaart
- collegekaart
- combikaart
- controlekaart
- correspondentiekaart
- creditkaart
- dagkaart
- debetkaart
- dessertkaart
- detailkaart
- dialectkaart
- driekaart
- fietskaart
- flashkaart
- fotokaart
- gehandicaptenkaart
- geheugenkaart
- gekaart
- geluidskaart
- genenkaart
- getrouwheidskaart
- gevarenkaart
- gezinskaart
- girokaart
- grondkaart
- handkaart
- hemelkaart
- hoogtekaart
- identiteitskaart
- in kaart brengen (dresser la carte de)
- inclinatiekaart
- inkomkaart
- instapkaart
- insteekkaart
- integratiekaart
- introductiekaart
- inzichtkaart
- jaarkaart
- kaartautomaat
- kaartboek
- kaartcel
- kaarten
- kaartenactie
- kaartenbak
- kaartenblad
- kaartenhuis
- kaartenkamer
- kaartentafel
- kaarter
- kaarthoekmeter
- kaarthouder
- kaarting
- kaartje
- kaartleeslampje
- kaartleggen
- kaartlezen
- kaartnoorden
- kaartpapier
- kaartpassen
- kaartponser
- kaartprojectie
- kaartregister
- kaartspel
- kaartspelen
- kaartsysteem
- kaarttelefoon
- kaartverkoop
- kampeerkaart
- kampkaart
- kanskaart
- kerstkaart
- ketenkaart
- kienkaart
- kinderkaart
- klantenkaart
- klaverenkaart
- klaverkaart
- kleurenkaart
- kleurkaart
- klokkaart
- knipkaart
- koopkaart
- kopieerkaart
- kortingkaart
- kortingskaart
- kraskaart
- kredietkaart
- kwaliteitskaart
- landkaart
- legitimatiekaart
- legkaart
- letterkaart
- leurderskaart
- leurkaart
- lidkaart
- lidmaatschapskaart
- lijnkaart
- lottokaart
- maandkaart
- magneetkaart
- maximumkaart
- meermanskaart
- menukaart
- monsterkaart
- museumkaart
- netwerkkaart
- nieuwjaarskaart
- onderwijskaart
- op de kaart zetten (mettre sur le tapis)
- opdrachtkaart
- openbaarvervoerkaart
- oproepingskaart
- oproepkaart
- opwaardeerkaart
- ov-kaart
- overschrijvingskaart
- overzichtskaart
- parkeerkaart
- paskaart
- perskaart
- persoonskaart
- plaatskaart
- plakkaart
- platkaart
- politiekaart
- ponskaart
- postkaart
- prijskaart
- prikkaart
- protonkaart
- puntkaart
- receptkaart
- reiskaart
- reliëfkaart
- risicokaart
- rivierkaart
- roemkaart
- rolkaart
- routekaart
- rouwkaart
- saneringskaart
- satellietkaart
- schatkaart
- schetskaart
- scheurkaart
- schoolkaart
- scopekaart
- seizoenkaart
- seniorenkaart
- simkaart
- sleutelkaart
- spaarkaart
- speelkaart
- spijskaart
- spraakkaart
- staalkaart
- stafkaart
- stamkaart
- steekkaart
- stemkaart
- stempelkaart
- sterrenkaart
- stoelgangkaart
- stokkaart
- stormkaart
- stortingskaart
- strippenkaart
- stroomkaart
- studentenkaart
- systeemkaart
- taalkaart
- tabkaart
- tankkaart
- telefoonkaart
- terreinkaart
- tienertoerkaart
- tienrittenkaart
- tijdkaart
- toegangskaart
- toeristenkaart
- trajectkaart
- troefkaart
- trouwkaart
- tv-kaart
- uitbreidingskaart
- uitrijkaart
- vaarkaart
- verhuiskaart
- verjaardagskaart
- verlovingskaart
- verminderingskaart
- verplaatsingskaart
- verwijskaart
- videokaart
- vierkaart
- vijfenzestigpluskaart
- vijfkaart
- visitekaart
- viskaart
- volgkaart
- voordeelkaart
- voordeelurenkaart
- vrijkaart
- wandelkaart
- wandkaart
- waterkaart
- weekkaart
- weerkaart
- wegenkaart
- wenskaart
- wereldkaart
- werkplaatskaart
- wijnkaart
- windkaart
- zeekaart
- ziekenfondskaart
Forme de verbe
modifierkaart \Prononciation ?\
- Première, deuxième et troisième personne du singulier du présent de l’indicatif du verbe kaarten.
- Impératif du verbe kaarten.
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 99,4 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- \kart\
- Pays-Bas : écouter « kaart [kart] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « kaart [Prononciation ?] »
Anagrammes
modifierVoir aussi
modifier- kaart sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)
Références
modifier- Cette page utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en néerlandais, sous licence CC BY-SA 4.0 : kaart. (liste des auteurs et autrices)
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]