Elektrificatie van spoorlijnen in Nederland

spoorlijn in Nederland

De elektrificatie van spoorlijnen in Nederland begon in 1908 met de Hofpleinlijn (Rotterdam HofpleinScheveningen / Den Haag HS). Op 1 oktober 1908 reden hier de eerste elektrische treinen. Deze door de Zuid-Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij (ZHESM) aangelegde spoorlijn werd voorzien van 10 kV wisselstroom. Voor de energievoorziening had de ZHESM een eigen elektriciteitscentrale in Leidschendam. Economisch was de spoorlijn een succes. De exploitatiekosten bedroegen 27 cent per treinkilometer, tegen 42 cent op andere spoorlijnen (met stoomtractie).

Elektrificatiekaart van Nederlandse spoorlijnen; stand 2020.
De oudste Nederlandse elektrische trein, ZHESM-motorrijtuig mBC 6, bouwjaar 1908.
Spoorlijn tussen Nootdorp en Rotterdam Hofplein, met bovenleiding van de Z.H.E.S.M. voor 10.000 volt wisselspanning; 1938.
Bovenleiding bij de spoorlijn Hilversum - Lunetten. Wegens materiaalschaarste in 1942 uitgevoerd met betonnen bogen.
'Draadtrekken' voor de bovenleiding op de spoorlijn tussen Dieren en Brummen; 1952.
"Aanraken draden levensgevaarlijk"; nabij Station Utrecht Lunetten.
Onderstation te Wijhe.

Aanleiding voor verdere elektrificatie

bewerken

In het begin van de 20e eeuw waren de belangrijke spoorwegen volledig in handen van de twee spoorwegondernemingen, de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM) en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (SS). Een aantal spoorlijnen (Amsterdam – Rotterdam, Amsterdam – Utrecht en Utrecht – Amersfoort) waren overbelast. De spoorwegbedrijven HSM en SS hadden er het geld niet voor over deze spoorlijnen viersporig te maken. In 1921 nam de overheid een meerderheidsbelang in de HSM en SS. Om de problemen op de drukke spoorlijnen aan te pakken, werden drie oplossingen aangedragen: spoorverdubbeling (kostbaar, en sloop in de binnensteden), langere treinen (goedkoper, maar treinen worden langzamer) of elektrificatie.

Besluit tot elektrificatie

bewerken

Uiteindelijk koos de overheid voor elektrificatie. Tegen de hoge kosten stonden veel voordelen. Elektrische treinen kunnen sneller accelereren en remmen dan stoomtreinen. Hierdoor kon de frequentie omhoog. Voor een elektrische trein is minder personeel en onderhoud nodig. Na de Eerste Wereldoorlog waren kolen schaars (en dus duur) geworden. Reeds in 1919 kwam een overheidscommissie met het advies de Oude Lijn te elektrificeren met 15 kV wisselspanning. Dit systeem werd al in Duitsland en Zwitserland gebruikt. Tegen dit systeem bestonden grote bezwaren: wisselstroommotoren waren groot en zwaar en aan slijtage onderhevig, zoals ook op de Hofpleinlijn bleek. Elders op de wereld was ook al ervaring opgedaan met een lagere spanning (600 tot 1200 volt) gelijkspanning. Bij dit systeem kunnen lichte en eenvoudige motoren worden gebruikt. Wel zijn zware bovenleidingen en een groot aantal onderstations nodig. Er waren al een aantal systemen in gebruik.

Een nieuwe commissie kreeg de opdracht alle mogelijkheden te bekijken.

Een systeem met een derde rail werd te onveilig geacht. Het Italiaanse systeem was verouderd en ingewikkeld. Uiteindelijk koos de overheid voor een systeem met een lage gelijkspanning. De nadelen van dit systeem (zware en dure bovenleiding, veel onderstations) werden door de betrekkelijk korte afstanden in Nederland niet onoverkomelijk geacht.

De keuze voor een lage spanning had te maken met de mogelijkheid om met geïsoleerde ladderwagens aan een ingeschakelde bovenleiding te werken. Bij een hogere spanning moet de bovenleiding eerst worden uitgeschakeld.

De nominale spanning is 1500 V, maar in de moderne tijd wordt wel een voedingsspanning van 1800 V gebruikt bij de onderstations. Bij de treinafname zakt de spanning wel tot 1500 V, zeker als er meer stroom wordt gebruikt.

Start van de elektrificatie

bewerken

Nadat de overheid in 1922 koos voor elektrificatie, ontstond het probleem van de stroomvoorziening. Op dat moment telde Nederland 111 (kleine) elektriciteitscentrales. Alleen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam bij de Staatsmijnen bestonden moderne en grote centrales. De overheid besloot de provinciale centrale in Amsterdam en de gemeentelijke centrales in Den Haag en Rotterdam gezamenlijk de stroom aan de NS te laten leveren, tegen eenzelfde prijs. De centrale in Leidschendam werd in 1926 gesloten.

In 1927 werd de Oude lijn geëlektrificeerd. Dit was direct een doorslaand succes: de rijtijden gingen omlaag, de frequentie ging omhoog en er werd bespaard op personeel, onderhoud en energie. Na de elektrificatie van de Oude Lijn werd de Hofpleinlijn verbouwd tot 1500 volt gelijkspanning.

In de jaren dertig en veertig kwamen vervolgens diverse uitbreidingen van het elektrische net tot stand in het westen en midden van het land.

Grootschalige uitbreiding elektrificatie

bewerken

Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot programma opgezet om alle belangrijke lijnen van het Nederlandse spoorwegnet onder de draad te brengen, ook naar het noorden, oosten en zuiden van het land. Hiermee werd tevens een groot deel van de schade en achterstallig onderhoud die het gevolg was van de oorlogsjaren hersteld. Voorts was dit een belangrijk aspect van de modernisering van de Nederlandse infrastructuur in de jaren vijftig.

In 1958, het jaar dat de grote elektrificatie werd afgesloten, reed ook de laatste stoomlocomotief. Nederland was hiermee het eerste land dat afscheid nam van de stoomtreinen. België volgde in 1966, Engeland in 1968, Frankrijk in 1973 en West-Duitsland in 1977. Op de overgebleven niet-geëlektrificeerde baanvakken, alleen nog secundaire en grensbaanvakken, reden dieseltreinen of in een eerder tijdperk stoomtreinen.

Tussen 1966 en 2018 is nog een aantal baanvakken geëlektrificeerd, zodat er nu nog slechts een beperkt aantal spoorlijnen zonder bovenleiding overgebleven is. Spoorlijnen die vanaf de jaren zeventig nieuw werden aangelegd werden al meteen geëlektrificeerd.

Uitzonderingen zijn de bestaande goederenlijn ZuidbroekVeendam, die in mei 2011 (weer) in gebruik genomen is voor personenvervoer, als aftakking van een niet-geëlektrificeerde lijn, en de verlenging van bestaande niet-geëlektrificeerde spoorlijn tot Roodeschool naar de Eemshaven in 2018.

De meest recente elektrificaties zijn: in 2017 het Kamperlijntje (ZwolleKampen) en de lijn Zwolle – Wierden en in 2018 het baanvak Landgraaf – Herzogenrath.

Vooroorlogse elektrificatie

bewerken
 
Kaart uit 1940 met de geëlektrificeerde baanvakken en in aanleg zijnde elektrificaties.

Grote naoorlogse elektrificatie

bewerken
 
Kaart uit 1946 met de planning van het elektrificatieprogramma. De afgebeelde lijnen zijn tot 1957 geëlektrificeerd; de lijn NijmegenVenloRoermond is niet geëlektrificeerd.

Uitbreiding van elektrificatie

bewerken

Geplande elektrificatie

bewerken

Overzicht

bewerken

Enkelsporige geëlektrificeerde baanvakken

bewerken

Geëlektrificeerde goederen en dienstspoorlijnen

bewerken

Bij aanleg geëlektrificeerde spoorlijnen

bewerken

Buiten dienst gestelde baanvakken

bewerken

Baanvakken met afwijkende spanning

bewerken

Lijnen geëlektrificeerd met 25 kV AC:

Lijnen geëlektrificeerd met Belgische (3000 V DC) of Duitse (15 kV AC) spanning:

Baanvakken die niet geëlektrificeerd zijn

bewerken

Op deze baanvakken hebben de sporen geen bovenleiding. Op de kaart zijn deze lijnen met rood aangegeven.

Onderzoek partiële bovenleiding

bewerken

In opdracht van de provincies Gelderland, Groningen en Friesland is onderzoek gedaan naar partiële bovenleiding. "Bij het concept 'partiële bovenleiding' wordt slechts een deel van het baanvak van bovenleiding voorzien. De bovenleiding wordt alleen bij de stations en de naaste omgeving van het station aangelegd. Het versnellen van de trein, waarbij de meeste energie gevraagd wordt, gebeurt onder de draad. Bij het rijden met constante snelheid ontvangt de trein elektrische energie uit accu's aan boord van de trein. Tijdens het remmen wordt de remenergie teruggeleverd en/of opgeslagen in de accu's. Indien nodig worden de accu's op het station weer verder opgeladen".

Zie ook

bewerken
bewerken
  NODES
Note 1