ISO 639-3
osx
bestand


  • Oud·sak·sisch
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Oudsaksisch - -
verkleinwoord - - -

het Oudsaksischo

  1. geen meervoud (taal) de voorloper van het huidige Nedersaksisch in de periode 650-1100
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Oudsaksisch Oudsaksischer -
verbogen Oudsaksische Oudsaksischere -
partitief Oudsaksisch Oudsaksischers -

Oudsaksisch

  1. behorend tot of afkomstig uit het Oudsaksisch
    • Op basis van deze naam meent de oudgermanist Quak dat de tekst niet Oudnederlands maar Oudsaksisch is. [1]
  NODES