WikiWoordenboek:De gij-vorm
Algemene kenmerken
- De gij-vorm wordt in België nog algemeen gebruikt; ze bestaat ook in de Zuid-Nederlandse dialecten, en wordt daarom ook daar nog herkend. In Noord-Nederland is deze vorm echter geheel verdrongen door "jij", "jullie" en "u". Ze is daar alleen nog bekend uit de bijbel en uit gebeden, en klinkt daarom archaïsch of plechtig.
- Naast de hoofdvorm "gij" bestaat er de onbenadrukte (clitische) vorm "ge". Voor de datief en accusatief, en als wederkerend voornaamwoord, is er de vorm "u"; het bezittelijk voornaamwoord dat erbij hoort is "uw".
- "Gij" en "ge" maken geen onderscheid in de relatie van de spreker tot de aangesprokene, zoals het formele "u" tegenover het informele "jij".
Vervoeging
- "Gij" en "ge" hebben hun eigen werkwoordsvormen die eindigen in -t ; er treedt (anders dan bij "jij" en "je", maar net als bij "u") bij inversie geen verlies van de uitgangs-t op:
Jij loopt. | Nu loop jij. | Loop jij? |
Gij loopt. | Nu loopt gij. | Loopt gij? |
- In de verleden tijd wordt achter de vorm van de eerste persoon enkelvoud (net zoals in de tegenwoordige tijd) een t toegevoegd (tenzij die al op een t eindigt):
werkwoord | eerste persoon | gij-vorm |
lopen: | ik liep | gij liept |
moeten: | ik moest | gij moest |
vinden: | ik vond | gij vondt |
vrezen: | ik vreesde | gij vreesdet |
Sterke en onregelmatige werkwoorden
- "Gij" en "ge" hebben voor bepaalde sterke werkwoorden een afwijkende vervoeging. Hier verraadt het werkwoord de afkomst van de gij-vorm: het was oorspronkelijk een tweede persoon meervoud, die later zijn enkelvoud du verdrongen heeft.
- In werkwoorden waarvan de stam in het meervoud anders is dan in het enkelvoud, volgt de gij-vorm de stam van het meervoud. Dit levert andere vormen op voor de verleden tijd van de sterke werkwoorden van de vierde en vijfde klasse, en voor de onregelmatige werkwoorden. Enkele voorbeelden:
- komen (sterk, klasse 4, verleden tijd)
- ik kwam - jij kwam - hij kwam : /ɑ/
- wij kwamen - gij kwaamt - zij kwamen : /a/
- komen (sterk, klasse 4, verleden tijd)
- mogen (onregelmatig, tegenwoordige tijd)
- ik mag - jij mag - hij mag : /ɑ/
- wij mogen - gij moogt - zij mogen : /o/
- mogen (onregelmatig, tegenwoordige tijd)
- zullen (onregelmatig, verleden tijd)
- ik zou - jij zou - hij zou : (stam zou-, waarbij de -d verloren is gegaan)
- wij zouden - gij zoudt - zij zouden : (stam zoud-)
- zullen (onregelmatig, verleden tijd)
- Dit leidt tot de volgende vormen (deze lijst is niet uitputtend):
werkwoord | tegenwoordige tijd | verleden tijd |
breken: | gij breekt | gij braakt |
eten: | gij eet | gij at |
hebben: | gij hebt | gij hadt |
kunnen: | gij kunt (of gij kant*) | gij kondt |
mogen: | gij moogt (of gij magt*) | gij mocht |
willen: | gij wilt | gij woudt |
zien: | gij ziet | gij zaagt |
zullen: | gij zult of gij zalt* | gij zoudt |
zijn: | gij zijt of gij bent* | gij waart |
*) Deze alternatieve vorm, die door dialectsprekers gebruikt wordt, is afgeleid van de stam van het enkelvoud. Historisch was de vorm afgeleid van die van het meervoud en deze stammen waren vaak niet hetzelfde,