WikiWoordenboek:Voorwerp

Een voorwerp of object van een zin is een deel van de zin dat direct of indirect betrokken is bij de handeling die wordt uitgedrukt door het gezegde.

De rol die het voorwerp speelt hangt af van de vorm waarin het werkwoord van het gezegde staat:

  1. bedrijvende vorm: het voorwerp is direct of indirect betrokken bij de handeling van het gezegde.
    1. Direct voorwerp:
      1. Lijdend voorwerp: "Ik eet een appel." (Het voorwerp ondergaat de handeling.)
    2. Indirect voorwerp:
      1. Meewerkend voorwerp: "Ik geef een appel aan het paard." (Het voorwerp moet meewerken aan de handeling.)
      2. Belanghebbend voorwerp: "Ik koop een appel voor het hongerige paard." (Het voorwerp heeft belang bij de handeling.)
      3. Bezittend voorwerp: "De lama spuwde hem in het gezicht." (Het voorwerp waarop of waartegen de handeling is gericht.)
      4. Ondervindend voorwerp: "Het verheugt het paard dat het een appel krijgt." (Het voorwerp ondervindt de handeling.) (Komt voor bij werkwoorden van ervaring en gevoel, werkwoorden van gebeurtenis en bij een bepaling van graad.)
  2. lijdende vorm: het voorwerp voert de feitelijke handeling van het gezegde uit.
    1. Handelend voorwerp: "De appel wordt door het paard opgegeten. (Het voorwerp voert de feitelijke handeling van het gezegde uit, terwijl het onderwerp deze ondergaat).

Voorwerpen die staan bij een bepaald (naamwoordelijke deel van het) gezegde zijn:

  1. Oorzakelijk voorwerp: "Hij is het spoor bijster." (Komt voor bij: bijster raken/zijn, beu zijn/worden, schuldig, waard, zijn, zijn, gewend, moe, gewoon, indachtig, van plan, zich bewust, rijk zijn.)
  2. Voorzetselvoorwerp: "Ik erger mij aan het paard." (Komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel en verbindt wat achter het voorzetsel staat met het gezegde.)

Voorwerpen bestaan meestal uit een zelfstandig naamwoord, al of niet met een lidwoord en/of een of meerdere bijvoeglijke naamwoorden en/of met een voorzetsel. Het kan ook door een persoonlijke voornaamwoord (mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, hun/hen) worden vervangen.

bewerken
  NODES