• aard
  • In de betekenis van ‘akker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1019 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord aard aarden
verkleinwoord aardje aardjes

de aardm

  1. wezen, natuur, karakter
     Dorien had eindelijk haar ware aard getoond.[2]
     Volstrekt meedogenloos geëxecuteerde krijgsgevangenen, wat mensen de ogen had moeten doen openen voor de ware aard van het bolsjewisme.[3]
  2. (in samenstellingen) met betrekking tot de aarde
  • [1]: van die(n) aard
zo
  • [1]: uit de(n)aard der zaak
vanzelfsprekend
  • [1]: dat het een aard heeft
hard
  • [1]: een aardje naar je vaartje hebben
de eigenschappen van zijn vader bezitten
vervoeging van
aarden

aard

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aarden
    • Ik aard. 
  2. gebiedende wijs van aarden
    • Aard! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aarden
    • Aard je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  NODES
Done 1
eth 1