achterwerk
- Geluid: achterwerk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑxtərˌwɛrək / (3 of 4 lettergrepen)
- ach·ter·werk
- In de betekenis van ‘billen’ voor het eerst aangetroffen in 1882 [1]
- samenstelling van achter en werk [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterwerk | achterwerken |
verkleinwoord | achterwerkje | achterwerkjes |
het achterwerk o
- achterste deel
- (anatomie) zitvlak, achterste, billen
- Ik viel op mijn achterwerk
- ▸ Er stond dus geen ramp aan te komen, en dus konden de stormtroepers en dergelijke figuren hun achterwerk afvegen met hun bovenarmbanden, vrouwen mishandelen en in het algemeen irritant zijn, maar meer ook niet.[3]
- (scheepvaart) (verouderd) het houtsnijwerk dat de achtersteven van een schip sierde
1. achterste deel
- Het woord achterwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "achterwerk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "achterwerk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ achterwerk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be