aftakelen
- af·ta·ke·len
- In de betekenis van ‘een schip aftuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1809 [1]
- samenstelling van af bw en takelen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftakelen |
takelde af |
afgetakeld |
zwak -d | volledig |
aftakelen
- ergatief slechter worden
- De auto was aan het aftakelen, maar reed nog wel.
- overgankelijk (scheepvaart) een schip van zijn takelage of tuig ontdoen
- Een schip aftakelen.
- (medisch) het door ouderdom of ziekte verliezen van lichaamsfuncties
- Hij is verder afgetakeld dan ik had verwacht, hij herkent me niet eens meer!
- [1] achteruitgaan, verslechteren, tanen
- [2] kalen
- [1,2,3] aftakeling
- [1] slijtage
- [2] aftuigen, averij, onttakelen, slopen
- [3] dementie, geheugen, geriatrie, kwalen, ouderdom, ziekte
1. slechter worden
2. een schip van zijn takelage of tuig ontdoen
- Het woord aftakelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftakelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "aftakelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be