ambachtsvolk
- am·bachts·volk
- samenstelling van ambacht en volk met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambachtsvolk | - |
verkleinwoord | - | - |
het ambachtsvolk o
- het volk wat een ambacht uitoefent ofwel de gezamenlijke ambachtslieden
- Het woord 'ambachtsvolk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.