• aus·put·zer
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vrije verdediger (bij voetbal)’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ausputzer ausputzers
verkleinwoord

de ausputzerm

  1. (voetbal) vrije verdediger bij voetballen, maar tevens met de taak de bal mee naar voren te nemen
    • De defensie is het fundament waar dit Feyenoord op rust - op de rammelende constructie zondag na. „Het vertrouwen in de achterhoede is groot”, zei coach Giovanni van Bronckhorst vrijdag. „Er is een drive om de nul te houden.” Hoe kijken verdedigers uit de succesvolle jaren zestig en zeventig naar deze achterhoede? Israël vertelt in een koffiezaak in zijn woonplaats Landsmeer dat ze destijds in een ander systeem opereerden. Hij was de vrije man achter de defensie - de ausputzer - en gaf rugdekking aan de verdedigers. Nu spelen ze op één lijn. Zijn compagnon in het hart van de achterhoede was Theo Laseroms - De Tank, de mandekker. Israël: „Hij had of de bal of de tegenstander.” Verdedigen was toen nog een ambacht: mannetje uitschakelen, middenvelder inspelen, werk gedaan. „Verdedigen is een vak”, zegt Wim Rijsbergen, van 1971 tot 1978 verdediger bij Feyenoord. „Nu zijn er te veel verdedigers die moeten laten zien dat ze ook aanvallend mee kunnen doen.”[3] 
49 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[4]
  NODES