automatiseringstijdperk

  • au·to·ma·ti·se·rings·tijd·perk
enkelvoud meervoud
naamwoord automatiseringstijdperk automatiseringstijdperken
verkleinwoord

het automatiseringstijdperko

  1. (geschiedenis) periode in de geschiedenis waarin het gebruik van geprogrammeerde machines in de productie sterk toeneemt
     „Net zoals in het mechaniseringstijdperk het lopende bandwerk [sic!] is geboren, zo zullen nu in het automatiseringstijdperk steeds meer taken in de bankwereld gecreëerd worden waarvoor de kennis en vaardigheid binnen enkele weken te leren zijn", aldus uit Van Gelder zijn toekomstvisie op de aard van het werk in met name de bankbedrijven.[1]
  2. (informatica) periode in de ontwikkeling van productie met toepassing van geprogrammeerde machines
     Met deze aankondiging luiden we het begin in van een nieuw automatiseringstijdperk[2]
  1.   Weblink bron
    Rik Rensen
    “Banken zitten in hun maag met chipsrevolutie” (29 maart 1980) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron “Paul Otellini” (15 november 2006), De Standaard
  NODES