barbecueën
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
barbecueën | barbecueënd |
barbecue | gebarbecued |
- Geluid: barbecueën (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɑrbəˌkjuwə(n) / (4 lettergrepen)
- bar·be·cue·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
barbecueën |
barbecuede |
gebarbecued |
zwak -d | volledig |
barbecueën
- inergatief (kookkunst) een maaltijd bereiden op een open vuur in de open lucht, meestal gebruikt men houtskool als brandstof
- - Zullen we vanavond barbecueën?
- - Belangrijkste tip: til nooit ongevraagd de deksel van iemand anders op. Dat heeft alles te maken met de temperatuurbeheersing, zowel van vlees als van vuur; het belangrijkste aspect van barbecueën. Om dat goed te kunnen regelen, is geduld nodig. [1]
- Het woord barbecueën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "barbecueën" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Sam de Voogt 9 mei 2016 NRC
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be