• be·heer·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord beheersing beheersingen
verkleinwoord beheersinkje beheersinkjes

de beheersingv

  1. het meester zijn over.
     Het liefst wilde hij de hele boel bij elkaar vloeken, volledig door het lint gaan. Een opleving van uiterste beheersing verhinderde dit echter.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  NODES