honing van het bijenvolk bij het Catshuis
  • bij·en·volk
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenvolk bijenvolken
verkleinwoord bijenvolkje bijenvolkjes

het bijenvolko

  1. (imkerij) groep bijen horend bij één bijenkoningin
    • Bijenhouden in de stad, het zogenoemde ‘urban beekeeping’, is populair. In Amsterdam staan meer dan zevenhonderd kasten. Ongeveer veertig imkers verkopen honing. Enkele ondernemers, waaronder I Love Beeing en BeeLease, stimuleren bedrijven om bijenvolken te ‘adopteren’. Zo kan het dat er inmiddels ook bijenkasten staan op het dak van de Stadsschouwburg, het Waldorf Astoria, Amstel Hotel en De La Mar.[2] 
termen uit de entomologie:
97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kirsten Dorrestijn 15 september 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES