bra
bra
- IPA: /brɑː/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bra | bras |
bra
- bra
- Afkomstig van het Franse woord brave.
Naar frequentie | 86 |
---|
bra
- nuttig, dienstig, goed
- «Mosjon er bra for helsen.»
- Beweging is goed voor de gezondheid.
- «Mosjon er bra for helsen.»
- (over mensen) fatsoenlijk, respectabel
- (gezondheid) gezond, hersteld
- «Hun er blitt bra igjen.»
- Ze is terug genezen.
- «Hun er blitt bra igjen.»
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | bra | bedre | best |
o enkelvoud | bra | |||
meervoud | bra | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
bra | bedre | beste |
- [1]: god bra vær
goed weer
- [1]: et bra forslag
een goed voorstel
- [1]: en bra film
een goede film
- [2]: bra folk
fatsoenlijke mensen
- [3]: Hun er blitt bra igjen.
Ze is terug genezen.
bra
- [1]: ha bra med penger
toereikend geld hebben
- [1]: være bra trett
redelijk moe zijn
- [1]: være bra sliten
redelijk afgepeigerd zijn
- [2]: (begroeting) Hvordan står det til? / (antwoord) Takk, bare bra.
Hoe gaat het ermee? Bedankt, maar goed.
- [2]: vel og bra
wel en goed
- [2]: Gå bra!
Doeg doeg!
- [2]: Ha det bra!
Oorlof!
- IPA: /bɾɑː/
- bra
- Afkomstig van het Franse woord brave.
bra
- nuttig, bruikbar, goed
- (over mensen) fatsoenlijk, respectabel
- niet klein
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | bra | betre | best |
o enkelvoud | bra | |||
meervoud | bra | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
bra | betre | beste |
- [1]: bra vêr
goed weer
- [2]: ei bar jente
een fatsoenlijke meisje
- [2]: bar folk
fatsoenlijke mensen
- [3]: gå eit bar stykke
een niet klein stuk gaan
bra
- goed
- niet klein
- [1]: Gå bra!
Doeg doeg!
- [1]: Ha det bra!
Oorlof!
- [2]: bar svolten
goed gezwollen
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
bra |
bättre |
bäst |
bra