busk
- busk
vervoeging van |
---|
busken |
busk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van busken
- Ik busk.
- gebiedende wijs van busken
- Busk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van busken
- Busk je?
- Het woord busk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- (zelfstandig naamwoord) Bekend sinds ca. 1590; van Oudfrans busc[1]
- [A] (werkwoord 1) Van Frans busquer of Spaans buscar.
- [B] (werkwoord 2) Via Middelengels busken mogelijk van Oudnoords búask.[2]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
busk | busks |
busk
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to busk |
he/she/it | busks |
verleden tijd | busked |
voltooid deelwoord |
busked |
onvoltooid deelwoord |
busking |
gebiedende wijs | busk |
[A] busk
- onovergankelijk in het openbaar aan geld proberen te komen door muziek te maken e.d.; als straatmuzikant optreden, foekeren
- overgankelijk, (verouderd) verkopen (m.n. van obscure/obscene zaken)
[B] busk
- overgankelijk (vnl. in het noorden van Engeland en Schotland) gereedmaken, klaarmaken, zich voorbereiden
- overgankelijk, (kleding) zich kleden
- overgankelijk, onovergankelijk ergens heen gaan