• cir·kel·gang
enkelvoud meervoud
naamwoord cirkelgang cirkelgangen
verkleinwoord

de cirkelgangm

  1. het zich in een rondje voortbewegen en zo weer op de plaats van vertrek aankomen
     Het Evangelie heeft de wereld vanuit Jeruzalem westwaarts bereisd, uitwaaierend naar zuid en oost, en het lijkt inmiddels weer op weg naar Jeruzalem te zijn. Zullen wij in de komende decennia het einde van deze cirkelgang meemaken? De volheid der heidenen, waar Jezus over sprak, lijkt bereikt.[2]
  2. wat men steeds maar weer opnieuw doet of denkt
     Zijn gedachten beschreven eenzelfde cirkelgang als zijn lichaam en er viel hem geen enkele nieuwe gedachte in.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ardjan Logmans
    “Evangelische Zendingsalliantie bestaat veertig jaar” (25 mei 2013), Reformatorisch Dagblad
  3. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  NODES