• co·ro·na·pa·niek
enkelvoud meervoud
naamwoord coronapaniek
verkleinwoord

de coronapaniekv

  1. (medisch) paniek rond het uitbreken van een coronavirus en/of de maatschappelijke gevolgen ervan
    • Toen het eerste besmettingsgeval in Nederland was sloeg de coronapaniek toe. 
  NODES