dach
Niet te verwarren met: Dach |
- dach
dach
- IPA: /daχ/
- dach
dach
- jawel, toch wel
- Afkomstig uit het Germaans
dach, o
- bedekking, omhulsel
- deken: paardendek, rugkleed; bedsprei
- (kleding) cape, mantel, schoudermantel
- (figuurlijk) het menselijk lichaam als een schelp (een gewaad van de ziel)
- IPA: /dax/
- dach
- Afgeleid van het Oudnederlandse dag
dach
- Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- Middelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- IPA: /dax/
- dach
- Afgeleid van het Oudsaksische dag
dach m
- (tijdrekening)(eenheid) dag; tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn eigen as draait (voor de aarde 24 uur)
- (tijdrekening) dag; tijd tussen zonsop- en zonsondergang
- IPA: /dax/
- dach
dach
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd van daś
- dach
- Afgeleid van het Duitse Dach
dach m
- IPA: /dax/
- dach
- Afgeleid van het Duitse Dach
dach m