Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Dach


  • dach
  • Van het Oudhoogduitse dah via het Middelhoogduitse dach

dach

  1. dak


  • dach
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse doh, via het Middelhoogduitse doch

dach

  1. jawel, toch wel


  • Afkomstig uit het Germaans

dach, o

  1. bedekking, omhulsel
  2. deken: paardendek, rugkleed; bedsprei
  3. (kleding) cape, mantel, schoudermantel
  4. (figuurlijk) het menselijk lichaam als een schelp (een gewaad van de ziel)


  • dach
  • Afgeleid van het Oudnederlandse dag

dach

  1. dag


  • dach
  • Afgeleid van het Oudsaksische dag

dach m

  1. (tijdrekening)(eenheid) dag; tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn eigen as draait (voor de aarde 24 uur)
  2. (tijdrekening) dag; tijd tussen zonsop- en zonsondergang


  • dach

dach

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd van daś


  • dach
  • Afgeleid van het Duitse Dach

dach m

  1. (bouwkunde) dak


  • dach
  • Afgeleid van het Duitse Dach

dach m

  1. (bouwkunde) dak
  NODES