danslerares
- Geluid: danslerares (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdɑnsleraˌrɛs / (4 lettergrepen)
- dans·le·ra·res
- samenstelling van dans zn en lerares zn ; in oude spelling aangetroffen vanaf 1895 (zie vindplaats hieronder)[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | danslerares | dansleraressen |
verkleinwoord | - | - |
de danslerares v
- (beroep) vrouw die anderen leert hoe ze sierlijk of expressief kunnen bewegen op muziek
- Deze klerikale woonvorm verhinderde hem en enkele medebewoners niet om een soort privé dansles te organiseren. Toen dat geen succes bleek, schreef Coebergh zich, met de eerder aangetrokken danslerares als partner, in op een dansschool te Arnhem. [3]
- Maar hoe daarmede te beginnen en uit elkander te houden die talrijke namen van mensch- en kunstlievende dirigenten, kleine en groote zangeressen en zangers, zwierige dansparen, blazers en strijkers, regisseur, dansleerares en dansleeraar enz. (…) [4]
- dansleerares (officiële spelling tot 1935 in Nederland) en 1946 in België)
- vrouwelijke vorm van dansleraar
- Het woord danslerares staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Heesakkers, C.L."Antonius Marie Coebergh van den Braak" in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 2005-2006. (2007) Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden; p. 32; geraadpleegd 2019-02-06
- ↑ "Kunst en Sport. De schoone slaapster - Der Verwunschene Prinz." in: Rotterdamsch Nieuwsblad jrg. 18 nr. 5248 (24 april 1895); p. 6 kol. 1; (oudste vindplaats op Delpher) geraadpleegd 2019-02-06