[1] dominospel
  • do·mi·no·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord dominospel dominospelen
dominospellen
verkleinwoord

het dominospelo

  1. de zaken die men nodig heeft om domino te kunnen spelen
     Het dominospel ligt in de onderste lade van de chiffonnière, in de salon.[2]
  2. de keer dat men domino speelt
     In de documentaire wordt een lijst met voorspellingen uit 1998 getoond. De lijst eindigt met een illustere datum: oktober 2015. Volgens Armstrong is een enorme schuldencrisis aanstaande. "Het is eigenlijk al begonnen, met Griekenland in 2010. Het zal niet allemaal gebeuren op één dag, maar landen zullen na elkaar omvallen, als een soort dominospel. Vanaf 1 oktober volgend jaar gaat het bergafwaarts."[3]
     Dubbelspel gaat over het leven op Curaçao. Winnen en verliezen zijn in de roman een zaak van leven en dood, gesymboliseerd door het dominospel dat de personages met elkaar spelen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron “Kan een computermodel de wereldeconomie voorspellen?” (26-11-2014), NOS
  4.   Weblink bron “Schrijver Frank Martinus Arion overleden” (28-09-2015), NOS
  NODES
see 1