• don·jon
  • Van het Franse donjon, dat op zijn beurt teruggaat tot het Latijnse dominionem (van dominio).[1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord donjon donjons
verkleinwoord - -

de donjonm

  1. (middeleeuwen), (bouwkunde) zwaarste toren in een middeleeuws kasteel
    • De architect was waarschijnlijk iemand uit de stal van Karel V, want het ontwerp lijkt sterk op de donjon van het kasteel van Vincennes bij Parijs.[3] 
48 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  donjon     le donjon     donjons     les donjons  

donjon m

  1. (middeleeuwen), (bouwkunde) donjon, hoofdtoren, grote slottoren
  NODES