• dra·ma·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dramatisch dramatischer
verbogen dramatische dramatischere
partitief dramatisch dramatischers -

dramatisch

  1. (kunst) op drama betrekking hebben
    • Haar dramatische expressie was buitengewoon indrukwekkend. 
  2. bijzonder indrukwekkend, schokkend
    • De toename van het aantal nieuwe banen in maart is dramatisch te noemen. 
    • De dramatische afname van de economische activiteit leidde tot een toename van het aantal zelfmoorden. 
  3. aanstellerig
    • Voor het kind waren die dramatische woedeaanvallen een middel om aandacht te krijgen van zijn familieleden. 
    • De voetballer ging dramatisch neer binnen het strafschopgebied, maar de scheidsrechter trapte er niet in. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  NODES