fara

  1. gaan


  • IPA: /ˈfaːra/
  • Afkomstig van het Oudnoorse fara.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
fara fór fórum farið
volledig

fara

  1. gaan



  • fa·ra

fara v

  1. (religie) pastorie; een gebouw waarin de pastoor woont


fara

  1. ver



  • fa·ra
  • Afgeleid van het Duitse woord Pfarre

fara v

  1. (religie) pastorie; een gebouw waarin de pastoor woont
  2. (spreektaal) een politiebureau op het platteland
  1. farní dům
  2. -


  NODES
INTERN 1