grafzerk
  • graf·zerk
enkelvoud meervoud
naamwoord grafzerk grafzerken
verkleinwoord grafzerkje grafzerkjes

de grafzerkv / m

  1. een liggende plaat die het graf bedekt
    • Voor Moederdag mocht ik mee naar Tuincentrum Osdorp. Dat is een beetje alsof je op je sterfdag je eigen grafzerk mag uitkiezen: goed bedoeld, maar toch een tikje schrijnend, zeker als je niet eens een tuin hebt. Ons vaderlandse aanbod in grafzerken bleek trouwens bijna even onthutsend lelijk als het aanbod Tuinmeubilair in Tuincentrum Osdorp: zo trof ik bijvoorbeeld op de willekeurig geprikte grafsite monumentenpaleis.nl niet één steen waar ik, hoe dood ook, onder zou willen liggen; over mijn lijk[3]  
  2. (figuurlijk) teken dat iets of iemand niet meer bestaat
    • Voor te veel van onze burgers bestaat een andere werkelijkheid: moeders en kinderen, opgesloten in armoede in onze binnensteden; weggeroeste fabrieken die als grafzerken verspreid staan door het landschap van onze natie [4] 
  3. (jongerentaal) iemand die een domme opmerking plaatst
91 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. grafzerk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Volkskrant Sylvia Witteman 11 mei 2015
  4. NRC Maartje Somers 20 januari 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES