grijsgroene pot
  • grijs·groen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grijsgroen grijsgroener grijsgroenst
verbogen grijsgroene grijsgroenere grijsgroenste
partitief grijsgroens grijsgroeners -

grijsgroen [1]

  1. kleur hebbend tussen grijs en groen in
     Het bleke herfstlicht zorgde binnen voor een grijsgroen schijnsel.[2]
     De berkenwants is een halve centimeter groot en is grijsgroen, groen of roodbruin. Zoals de naam al zegt zitten ze voornamelijk in berkenbomen. De wantsen hebben een zuigsnuit, waarmee ze sappen uit de vruchten van de berk zuigen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Berkenwants kruipt huis en tent in” (11-08-2014), NOS
  NODES