enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm


  • ha·re

hare

  1. zelfstandige vorm van haar, derde persoon enkelvoud vrouwe
    • Is dit kopje nu het hare of is het het jouwe? 
  2. (verouderd) verbogen vorm van haar
    • Hare Majesteit is op televisie geweest. 
enkelvoud meervoud
naamwoord hare haren
verkleinwoord

de harev / m

  1. zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot haar behoort
    • Deze man is een van de haren. 
88 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
hare hares

hare

  1. (haasachtigen) haas
  NODES